Regels voor het rijden

37 Vermijden van lawaai en rook

Bij het besturen van een motorvoertuig moet worden afgezien van het voortbrengen van vermijdbaar lawaai en rook.

Verboden is boven alles:

a. voortdurend, oneigenlijk gebruik van de starter en onnodig voorgloeien en laten draaien van de starter.
motor terwijl het voertuig stilstaat.
b. hoge motortoerentallen bij stationair draaien en bij het rijden in lage versnellingen.
c. het te snel optrekken van het voertuig, met name bij het wegrijden.
d. onnodig blijven rondrijden in de bebouwde kom.
e. dichtslaande autodeuren, motorkappen en kofferdeksels.
f. storing veroorzaakt door in het voertuig geïnstalleerde of meegevoerde geluidsweergaveapparatuur.

Ook bij kortere stops moet de motor worden afgezet als dit het wegrijden niet vertraagt.

38 Bescherming van de rijbaan

Bestuurders moeten verontreiniging van de rijbaan vermijden. Voordat een voertuig bouwterreinen, kuilen of velden verlaat, moeten de wielen worden gereinigd. Indien een rijbaan bevuild is, is de bestuurder verantwoordelijk voor het waarschuwen van andere weggebruikers. en zo snel mogelijk voor een schoonmaak te zorgen.

Op stoffige, vuile of natte wegen, vooral wanneer de sneeuw aan het smelten is, moet de bestuurder zo rijden dat de weggebruikers en omwonenden geen hinder ondervinden.