Regels voor het rijden

29 Gedrag ten opzichte van de tram

De tram moet voorrang krijgen en het spoor moet worden vrijgemaakt. Uitzondering: Indien de tram van een zijweg op een hoofdweg rijdt, moet hij voorrang verlenen aan voertuigen op de hoofdweg.

Voertuigen mogen niet op de tramspoorlijn stoppen en niet dichter dan 1,50 m naast de dichtstbijzijnde spoorstaaf.

Inhalen: De rijdende tram wordt aan de rechterkant ingehaald. Indien dit niet mogelijk is, mag links worden ingehaald, maar alleen indien er geen wegversmallingen zijn en belemmering van tegemoetkomend verkeer uitgesloten is.

De stoppende tram mag alleen met lage snelheid worden ingehaald. Het wordt aan de rechterkant ingehaald waar zich een beschermend eiland bevindt. Als er geen veiligheidseiland is, mag de tram alleen aan de linkerkant worden ingehaald. Als de weg onduidelijk is, is het beter om 2 m achter de tram te stoppen. Opgelet: Voetgangers willen misschien de rijbaan oversteken nadat ze zijn uitgestapt.

Indien de passagiers van een trein of tram op stopplaatsen zonder middenberm moeten uitstappen, moeten de voertuigen die op dezelfde weghelft rijden, halt houden tot de passagiers de rijbaan hebben verlaten.