Regels voor het rijden

14 De bewegwijzering

De bestuurder moet alle richtingsveranderingen tijdig aankondigen. Na de verandering van richting moet het seinen onmiddellijk ophouden. De richtingaanwijzers (knipperlichten) of duidelijke handseinen moeten worden gebruikt om de verandering van richting aan te geven. Dit geldt in het bijzonder voor:

a. rijstrook ingaan, van rijstrook veranderen en draaien.
b. inhalen (bij het afslaan en weer afslaan) en keren.
c. het invoegen van een voertuig in het verkeer en het tot stilstand brengen aan de kant van de weg.
d. de afrit van een rotonde (sein 241.1).

Bij het oprijden van de rotonde en, tenzij er van rijstrook wordt gewisseld, bij het rijden in een cirkel, hoeft de bestuurder de richting niet aan te geven.

Seinen ontslaat de bestuurder niet van de verplichting om voorzichtig te zijn. De bestuurder moet rekening houden met tegemoetkomend verkeer en volgvoertuigen. Daarom, voordat u een signaal geeft: kijk in de binnen- en buitenspiegels en opzij.