Regels voor het rijden

Gedrag op steile wegen en bergwegen

Indien kruising van voertuigen van hetzelfde type op steile wegen en bergwegen niet mogelijk is, moet het dalende voertuig achteruit rijden tenzij het andere voertuig zich dicht bij een passeerplaats bevindt. Dezelfde voorrangsregel geldt voor het oversteken met ongelijksoortige voertuigen als voor het oversteken op smalle wegen.

Let op op bergweggetjes (signaal 405) de borden en aanwijzingen van de bestuurders van voertuigen in het gewone verkeer, met name in geval van moeilijk oversteken en inhalen.

12 Snelheid

De bestuurder mag alleen zo snel rijden dat hij binnen de gezichtslijn kan stoppen. Waar oversteken moeilijk is (b.v. op smalle wegen), moet hij binnen half zicht kunnen stoppen.

De snelheid moet altijd worden aangepast aan de omstandigheden (bv. slecht zicht). Wanneer het voertuig het verkeer zou kunnen hinderen, moet u langzaam rijden en zo nodig stoppen, vooral bij dode hoeken, kruispunten en spoorwegovergangen. Wees klaar om te remmen op blinde kruispunten.

Bij zware regenval bestaat het risico van aquaplaning (slippen), dus matig de snelheid.