Regels voor het rijden

Rijvaardigheid onder invloed van alcohol (dronkenschap) wordt in ieder geval bewezen geacht wanneer de bestuurder een alcoholconcentratie in het bloed heeft van 0,5 of meer deeltjes per duizend gewicht of een alcoholconcentratie in de adem van 0,25 mg/l. De rijvaardigheid kan al worden aangetast vanaf 0,2 promille. Het duurt ongeveer acht uur voordat 1,0 promille alcohol in het bloed is afgebroken.

Let op: Zelfs een kleine hoeveelheid alcohol, in combinatie met drugs of bepaalde medicijnen, kan leiden tot verminderde rijvaardigheid.

De bestuurder moet ervoor zorgen dat hij niet wordt gehinderd door de lading of op enige andere wijze. Hij moet zijn aandacht op de weg en het verkeer richten en mag tijdens het rijden geen activiteiten verrichten die het besturen van het voertuig bemoeilijken (bv. telefoneren zonder handsfree-installatie tijdens het rijden). Hij moet er ook voor zorgen dat zijn aandacht niet wordt afgeleid door geluidsweergavetoestellen, communicatie- (bv. mobiele telefoon) of informatiesystemen (bv. navigatiesysteem). Passagiers mogen de bestuurder niet hinderen of storen.

Het is verboden de stuurinrichting tijdens het rijden los te laten. Dit geldt voor bestuurders van motorvoertuigen en motorfietsen. Uitzondering: Bij gebruik van een parkeerhulpsysteem mag de bestuurder tijdens het parkeermanoeuvre de stuurinrichting loslaten en de auto verlaten indien het hulpsysteem daarin voorziet.

Veiligheidsgordels en hoofdsteunen

De bestuurder en de passagiers moeten tijdens het rijden de bestaande veiligheidsgordels dragen. Uitzondering: Bij manoeuvres stapvoets (b.v. bij het achteruitrijden) behoeft de bestuurder geen veiligheidsgordel te dragen.

Kinderen jonger dan twaalf jaar moeten worden beveiligd met een kinderbeveiligingssysteem (bijv. een kinderzitje) dat is getest volgens ECE-reglement nr. 44 of nr. 129. Er mag geen beveiligingssysteem worden gebruikt voor kinderen die al langer zijn dan 1,50 meter. Deze kinderen moeten zich vastmaken met de normale gordels. Hetzelfde geldt voor kinderen ouder dan zeven jaar op zitplaatsen met heupgordels.

De hoofdsteun dient om de nekwervelkolom te beschermen bij een ongeval of een plotselinge snelheidsverandering (bv. een noodstop). De hoofdsteun moet correct worden afgesteld voor optimale bescherming, het midden van de hoofdsteun moet ongeveer ter hoogte van het oor liggen.